Een boeddhistische tekst over 'gelijkmoedigheid'. Strekking: oordeel niet te snel.
Er was eens een boer die in een mooi, uitgestrekt land woonde, waar nog wilde paarden leefden. Het was niet makkelijk om een wild paard te vangen, want ze waren zeldzaam, schuw en slim. Bovendien geloofde men dat het ongeluk bracht als je iets pakte wat niet aan je gegeven was.
Op een dag kwam er bij de boer een wild paard aanlopen. De andere mensen in het dorp waren wel een beetje jaloers op de boer. Zonder dat hij er iets voor had hoeven te doen had hij er zomaar een paard bij gekregen. Maar de boer zelf was niet erg onder de indruk van zijn nieuwe aanwinst. De andere mensen zeiden tegen de boer: “Goh, wat bof jij toch!”, maar de boer zei: “Misschien, misschien ook niet. Wie zal het zeggen?”
Een paar dagen later, toen iedereen net aan het idee gewend was dat onze boer er zomaar een paard bij had gekregen, bleek dat het paard ‘s nachts weer was weggelopen. Iedereen vond het sneu voor de boer. En de mensen zeiden tegen hem: “Het was zo’n mooi paard, en nu is het plotseling weg! Wat een pech.” Maar de boer zei: “Misschien, misschien ook niet. Wie zal het zeggen?”
Net toen iedereen het paard weer vergeten was, kwam het paard weer terug, met nog eens zes andere paarden bij zich. “Wat een geluk!” zeiden de mensen tegen de boer. Maar de boer ging rustig verder met waar hij mee bezig was, en zei weer: “Misschien, misschien ook niet. Wie zal het zeggen?”
De zoon van de boer hield erg van paarden. Toen de zeven paarden enige tijd bij de boer waren, probeerde de zoon de paarden te temmen. Maar daarbij viel hij van een paard af en brak een been. De zoon had erg veel pijn aan het been en iedereen had met hem te doen. “Wat een pech voor jullie!”, zeiden de mensen tegen de boer. En weer zei de boer: “Misschien, misschien ook niet. Wie zal het zeggen?”
Toen kwam er een officier uit het leger langs, want er was oorlog uitgebroken in het land. Alle jonge mannen moesten zich aanmelden bij het leger. Behalve de zoon van de boer, want die had zijn been gebroken. Met pijn in het hart namen de mensen uit het dorp afscheid van hun jonge mannen. Maar tegen de boer zeiden ze: “Jij boft; jij houdt je zoon bij je.” “Misschien,” zei de boer, “misschien ook niet. Wie zal het zeggen?”
Is er iets om je op te verheugen? Is er iets om verdrietig over te zijn?
Misschien, misschien ook niet. Wie zal het zeggen?